Logo Monumententoezicht Logo Erm 0toezichtsrapportage

Strafrecht

Voor gebouwde rijksmonumenten en stads- of dorpsgezichten is in de Wet economische delicten bepaald dat overtreding van artikel 5.1, eerste lid, aanhef en onder b Ow een economisch delict is. Ook het handelen zonder of in strijd met een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 5.1, eerste lid, onder a, Ow voor de omgevingsplanactiviteit betreffende het aanpassen, verstoren, herstellen etc. van gemeentelijke gebouwde en archeologische monumenten en artikel 5.4 Ow voor zover het in de omgevingsverordening gaat om provinciale gebouwde en archeologische monumenten is op basis van artikel 1a, onder 3, Wed een economische delict. Voor zover het economisch delict opzettelijk is begaan, is sprake van een misdrijf. Voor zover het economisch delict niet opzettelijk is begaan, is sprake van een overtreding. Bij een overtreding wordt gestraft met ten hoogste 6 maanden gevangenisstraf, een taakstraf of een geldboete van de 4e categorie (19.000,-). Is er sprake van een misdrijf dan wordt de overtreder gestraft met een hechtenis van ten hoogste twee jaren, taakstraf of een geldboete van de vierde categorie. Een hogere boetecategorie – in dit geval dus van de vijfde categorie – kan worden opgelegd als de waarde van de goederen hoger daartoe aanleiding geeft.

Behalve de geldboete, taakstraf en hechtenis kunnen enkele aanvullende straffen en/of maatregelen worden opgelegd. Bijkomende straffen zijn genoemd in artikel 7 Wed. Het gaat dan bijvoorbeeld om ontzetting van enkele rechten, zoals de bekleding van ambten of het vervullen van bepaalde beroepen, het geheel of gedeeltelijk stilleggen van de onderneming van de veroordeelde en de verbeurdverklaring van voorwerpen, behorende bij de onderneming waarin het economische delict is begaan. Maatregelen staan genoemd in artikel 8 Wed. Het gaat dan om het opleggen van een maatregel zoals het onttrekken van voorwerpen aan het verkeer, het ontnemen van het wederrechtelijk verkregen voordeel of de onderbewindstelling van de onderneming van de veroordeelde.

Behalve op artikel 5.7 Erfgoedwet en de Wed kan ook een beroep worden gedaan op delicten uit het wetboek van Strafrecht (Sr) zoals vernieling (artikel 352 Sr) of diefstal (artikel 310 Sr). Met name het delict diefstal (in combinatie met artikel 5.7 Erfgoedwet) kan bruikbaar zijn wanneer een cultuurhistorische waardevolle onderdelen zijn meegenomen.

De strafrechtelijke handhaving wordt op het terrein van monumenten weinig toegepast. In meer dan twee derde van de gevallen wordt van overtredingen geen aangifte of melding gedaan bij de politie . Als de aangifte in behandeling wordt genomen door de politie, wordt onderzoek verricht naar het strafbare feit door middel van onder andere onderzoek op de plaats delict, het verhoren van de verdachte en het verhoren van eventuele getuigen. Als er voldoende informatie is verzameld, wordt de zaak doorgestuurd naar het OM.

Het OM seponeert een zaak als er onvoldoende bewijzen zijn om tot een zaak te komen. Het bewijzen van opzet wordt in veel zaken als lastig ervaren. Heeft iemand opzettelijk het pand gesloopt? Of is het per ongeluk bij werkzaamheden ingestort? Heeft iemand opzettelijk monumentale elementen vernield of verwijderd, of wist de eigenaar niet dat deze elementen door de Mw 1988 beschermd worden? Als het OM verwacht dat het lastig is om opzet te bewijzen, wordt het opsporingsonderzoek gestaakt (of niet eens begonnen) en wordt er geseponeerd. De bewijslast ligt daardoor bij degene die aangifte gedaan heeft (meestal de gemeente). Zij moet bewijzen dat de eigenaar of aannemer opzettelijk de overtreding heeft begaan zodat het OM reden ziet om te vervolgen. Vooral het ontbreken van getuigen zorgt hierbij voor problemen; als de eigenaar alleen bij het pand was op het moment dat het instortte, dan kan alleen hij hierover gehoord worden.